Het paradijs #3

Mooi interview met Job Cohen in NRC Weekend (Zaterdag 14 & Zondag 15 juli 2012), waarin hij een uiterst korte samenvatting geeft van de PvdA-beginselen. Gevraagd naar argumenten waarom zijn partij geen SP Light is, zegt hij daar dat ‘de Partij van de Arbeid altijd […] geprobeerd [heeft] een brug te slaan tussen wat traditioneel de arbeidersklasse heette en degenen die daar niet toe behoren, maar die wel het gevoel hebben: we moeten samen optrekken; het sociaal voelend intellectuele deel van de samenleving.’

Als je voorbijziet aan het snufje snobisme dat hierin doorklinkt, zegt Cohen het hier toch mooi. En haakt hij aan bij een traditie van sociaal denken die me aanspreekt en dat draait om het woordje solidariteit dat tegenwoordig vaak wel erg ver te zoeken is. Het doet me denken een graffititekst op een muur in voormalig Oost-Berlijn: ‘Solidarität ist die Zärtlichtkeit der Menschheit,’ ‘Solidariteit is de tederheid van de mensheid.’ Waarmee je volgens mij de kern van ‘solidariteit te pakken hebt, zónder de associatie van activisme dat het woord nogal eens aankleeft.

Zo herinner ik me de tekst, maar gegoogled blijkt het ‘Solidarität ist die Zärtlichtkeit der Völker’ te moeten zijn, notabene een citaat van Che Guevara. Maar ja, dan zit je toch weer in de revolutionaire hoek, dus ik geef de voorkeur aan mijn eigen ‘misreading’.

In het interview pleit de ‘beschaafde’ politicus Cohen ook nog voor een fusie op links, maar niet zonder de andere partijen op de linkerflank nogal vilein te typeren: ‘De SP is natuurlijk een heel hiërarchisch geleide partij en daar is de Partij van de Arbeid zo ongeveer het tegenovergestelde van. D66 is ook weer een totaal andere partij, dat zijn hartelijke mensen uit de gegoede burgerij. En bij GroenLinks zit zowel de oude groep, sterk gericht op het milieu, niet altijd even stevig met beide voeten op de grond, als de libertairen die er op een gegeven moment ook in terecht zijn gekomen.’ Dat het maar duidelijk is waar je 12 september je stem op moet uitbrengen, mocht die fusie uitblijven.

© Liesbeth Eugelink

Het paradijs #2

Mijn eigen kleine paradijs op dit moment: Sand Dollar Beach aan de Pacific in Californië, aan het eind van de middag, als de zon de bergen in een zachte gouden gloed wikkelt en een fijne nevel overal de scherpe randjes van afhaalt, terwijl een aantal surfers zich in het steenkoude water wagen op zoek naar ‘hun’ golf van die dag – surfen is heel erg zen heb ik me laten vertellen. En dan moet je je daar een sneeuwwitte meeuw bij voorstellen, die met een scheef koppie uiterst geduldig al je bewegingen volgt (‘Stukje brood!’ ‘Hapje!’). ‘Sand Dollar Beach’, een strand dat zijn naam ontleent aan de groene jade die je vindt waar je bij zit.

Er zijn gelukkig landschappen die onze verlorenheid zo in het kwadraat weerspiegelen en vergroten dat we er in verdwijnen. Een merkwaardig troostrijk gebeuren.

Mooi citaat uit Komrij’s gedicht ‘Gehavend’ (in de bundel Spaans benauwd):
Als ik hem aankijk raak ik in paniek. Wie ben jij schelp? Waar ken ik je toch van?’

Het paradijs #1

Afgelopen week op televisie naar aanleiding van het overlijden van de schrijver, de documentaire ‘De gelukkige schizo’ van Jan Louter en Onno Blom over Gerrit Komrij (1944-2012).

Het meest fascinerende gedeelte van de documentaire zit aan het eind, waar Komrij vertelt over Trás-Os-Montes, ‘Over de bergen’, een streek in Noord-Portugal waar Komrij en zijn levenspartner Charles Hofman begin jaren tachtig in een klein dorp een oud landhuis betrekken: ‘Het was een achttiende-eeuws huis met zes, zeven grote kamers aaneengeschakeld waar je op rolschaatsen wel een kwartiertje over deed […]. Wij vonden dat een hele paradijselijke plek, wij dachten: “Daar gaan we in witte gewaden rondlopen en zullen we nooit meer iets van ons laten horen. We zijn verdwenen en opgelost.”’

Aan de droom om te ontsnappen aan het oog van de wereld komt al snel een eind: ‘En ja, dan sluipt de tijd binnen en een andere maatschappij en dan blijken op zo’n plek niet alleen fazanten en pauwen te wonen […], maar ook mensen met wie je te maken krijgt. Dan word je een slachtoffer van je eigen stommiteit en naïeviteit. Want voor die mensen, die arme mensen was die plek, wat een hele dorre plek was, allerminst een paradijs, een idylle.’ [Parafrase door mij.]

De periode lijkt garant te staan voor een desillusie die Komrij nooit helemaal te boven lijkt gekomen. De filmopnames uit die tijd zijn de enige beelden van de documentaire waar hij en zijn partner op lachen, gelukzalig lachen bijna. Een lach die je in de rest van de documentaire bij geen van beiden meer ziet. ‘We hebben het nog een paar jaar volgehouden, maar het paradijs was stuk.’ Zelfs sommige herinneringen aan die periode blijken pijnlijk, zodat de verdrijving uit het paradijs écht definitief is.

Komrij houdt niet van het autobiografische, zo zegt hij ook in deze documentaire. Maar ten aanzien van deze periode wordt je wel benieuwd naar wát er daar precies gebeurd is dat de desillusie zo compleet was. Of in zijn eigen woorden: ‘Het is zo ongeveer de meest buitenissige, maar ook de meest ingrijpende periode in ons leven geweest.’

© Liesbeth Eugelink