Dé literaire ontdekking het afgelopen jaar was voor mij David Vann (1966). Zijn debuutroman, Legende van een zelfmoord (2010), las ik eind 2011. Een meer dan verontustend boek, zeker geen aanrader voor lezers met een zwakke maag. Zijn andere boeken, Caribou Island (gelezen op Sand Dollar Beach, over contrast gesproken!) en Aarde, zijn laatste, doen er nauwelijks voor onder.
Ik kan niet eens zeggen dat Vann mooi schrijft; zijn stijl is eerder ruw en hoekig. En op de structuur van zijn romans is van alles aan te merken. Het zijn geen perfect gladgestreken boeken waar de gevolgde schrijfworkshops vanaf druipen; knap verteld, maar bloedeloos werk. Aan de weerbarstige boeken van de schrijver uit Alaska zie je dat hij zichzelf heeft leren schrijven, en dat het een moeizaam proces is.
In Vanns boeken zie je ook die typisch Amerikaanse natuurbeleving waar ik eerder over schreef (‘Landschap #2’, posted 16-08-2012). Al zijn romans draaien letterlijk om het (bouwen) van een blokhut. Het is de voornaamste handeling in het verhaal, het is de locatie waar de gebeurtenissen zich afspelen, én het is de plek waar het verlangen naar harmonie, drijvende kracht van de personages, zich op focust.
Vann ontleent het beeld van de blokhut natuurlijk aan Henry Thoreaus Walden (1854), dé bijbel van de Amerikaanse natuurbeleving, waarbij de blokhut fungeert als symbool voor een leven in harmonie met de natuur – niet geheel vrij van ironie, als je je realiseert dat Thoreaus blokhut gewoon in iemands achtertuin stond, op vijf kilometer afstand van zijn geboorteplaats. Van ‘Into the wild’ was dus allesbehalve sprake.
Bij Vann verkeert het ideaal van je eigen blokhut geheel in zijn tegendeel. De blokhut, het überromantische symbool van zelfredzaamheid in de vrije natuur, wordt bij hem een locus horribilis, een afschuwelijke plek. Het bouwen van de blokhut mislukt jammerlijk, en leidt, letterlijk, tot moord en doodslag. Die rampzalige gebeurtenissen vinden altijd plaats in familieverband; tussen vader en zoon, tussen man en vrouw, tussen moeder en zoon. De wildernis – een verlaten eiland in Alaska, een verwilderde boomgaard in Californië – fungeert als decor voor die verwikkelingen en zet deze op scherp; zij legt de onderlinge menselijke verhoudingen genadeloos bloot.
De ongerepte natuur is geen plek voor mensen, lijkt Vann te willen zeggen. Waarmee hij, met een typisch Amerikaans beeld, het Amerikaanse gedweep met de wildernis genadeloos om zeep helpt. Die zelfkritiek verleent een merkwaardige spanning aan zijn boeken. Omdat zijn personages, en ook de auteur zelf, zich nooit helemáál los kunnen maken van het verlangen naar een leven in harmonie met de natuur, en met zichzelf.
© Liesbeth Eugelink