“Toen hij het water raakte was het zo koud dat hij bijkwam en wilde dat ze hem vonden en zouden redden. […] De open oceaan zag er ontzagwekkend uit. Overal rezen toppen op, kapseisden en verdwenen weer, hellingen rolden voorbij. Het was niet te geloven dat het gewoon water was, niet te geloven ook hoe diep het zich onder hem uitstrekte. Zijn worsteling leek een eeuwigheid te duren, voor hij verdoofd en vermoeid raakte en water begon te slikken. Hij dacht aan [zijn zoon] Roy, die niet de kans had gehad om deze doodsangst te voelen, die onmiddellijk dood was geweest. Ongewild braakte hij water en slikte en ademde het weer in en het was als het einde, koud en hard en onnodig en hij wist dat Roy van hem gehouden had en dat dat genoeg had moeten zijn. Hij had alleen niets op tijd begrepen.” (David Vann, Legende van een zelfmoord)
Tijdens een lezing in Amsterdam wees iemand mij op de opvallende parallel tussen deze passage in Legende van een zelfmoord en Johannes van het Kruis. En uit C.B. Zuijderhoudt, Meester Eckharts mystiek in de praktijk haal ik het volgende citaat: “Als men een druppel in de zee zou laten vallen zou de druppel veranderen in de zee en niet de zee in de druppel. Zo vergaat het ook de ziel: als god haar binnenhaalt wordt zij in Hem veranderd, zodat de ziel goddelijk wordt.”
Vann beschrijft het zelfverlies, de destructie van het subject, van het ego, in klassiek mystieke bewoordingen. Want ook in de mystiek is er immers sprake van geweld, wanneer er gesproken wordt over de noodzaak van vernietiging van het zelf, het ego, wil er ruimte komen voor het hogere Zelf dat kan opgaan in God, de natuur, het alles of het niets. Het mystieke pad is niet gedompeld in rozengeur en maneschijn. Vann beschrijft die schaduwzijde van mystiek, het voorstadium, voordat er eenheid en harmonie bereikt wordt.
© Liesbeth Eugelink