Landschap #2

Trend forecaster Lidewij Edelkoort in de vierde aflevering van Zomergasten (12 augustus 2012), over de terugkeer van de romantiek en, daarbinnen, de opkomst van het ‘nomadiseren’. Het onderwerp waar ik hier al een paar keer over geschreven heb. Volgens Edelkoort willen we weg uit de bestaande situatie, we willen wel eens aan een andere tafel zitten of op een andere plek wonen. Dus we pakken die auto, stappen de trein in en gaan op weg, op zoek naar ‘onszelf’, het aloude hoogromantische ideaal. Ter illustratie van haar bewering had Edelkoort twee filmfragmenten uitgekozen; ‘On the Road’, de recente verfilming van het beroemde, gelijknamige boek van Jack Kerouac uit 1957, en ‘Into the wild’, ook al een boekverfilming, dit keer naar het gelijknamige boek van Jon Krakauer uit 1996, dat op zichzelf weer gebaseerd is op een waargebeurd verhaal.

Wijselijk tipte de Zomergast-gast aan de hand van ‘Into the Wild’ de keerzijde van het romantische streven aan, namelijk de onmogelijkheid jezelf te vinden door weg te gaan. Want Chris McCandless, die zich gevangen voelt in de maatschappij en die wil ontsnappen aan zijn opvoeding en de bijbehorende verwachtingen, die vindt zichzelf helemaal niet. Na het behalen van zijn diploma aan Emerson University in Atlanta in mei 1990, vertrekt hij, zonder iemand over zijn plannen en whereabouts te vertellen. Hij trekt op met rubber tramps Jan Burres en Bob, hij werkt een tijdje voor Wayne Westerberg in het kleine stadje Carthage in South-Dakota, peddelt met een kano de Colorado-rivier af, verblijft bij de daklozen van Los Angeles, trekt in Salton City, Californië, op met Ronald Franz, die hem wil adopteren als kleinzoon. Zoals iedereen die Chris ontmoet hem bij zich houden. Maar elke keer is daar ‘the call of the wild’. Na twee jaar rondtrekken, loopt hij in april 1992 de wildernis van Alaska in, waar hij, ten noorden van Mt. McKinley, een verlaten bus vindt. Levend van de jacht en met behulp een stapeltje boeken denkt hij daar na over zichzelf en zijn leven. Na twee maanden wil hij terug de beschaving in.

Eigenlijk begint daar de tragiek. Want op het moment dat de jongeman terug de maatschappij in wil, ‘keert’ de natuur zich tegen hem; de Teklanika-rivier waar hij in het voorjaar op zijn heenreis doorheen kon waden, blijkt twee maanden later een kolkende waterstroom te zijn geworden die hij met geen mogelijkheid kan oversteken. Noodgedwongen moet hij terug naar de oude bus, wachtend op het slinken van de rivier.

Daar begaat hij een tweede cruciale fout (zijn biograaf Krakauer spreekt over ‘blunders’). Gedreven door honger eet hij niet alleen de eetbare wortels van een plant, de Hedysarum alpinum, de wild potato, maar ook de zaadjes. En die blijken, anders dan de wortels, wel giftig. (In de film haalt Chris twee planten door elkaar die sterk op elkaar lijken, maar waarvan er één giftig is, en de ander niet-giftig.) Hij gaat eraan, en hij weet het, en hij kan het alleen zichzelf verwijten. Hij sterft, in het volle bewustzijn van zijn fout. Dat is een wrede dood, lijkt mij. De Natuur is geen plek om te verblijven. Not for long anyway.

De film eindigt met een droom waarin Chris veilig thuiskomt en door zijn ouders in de armen gesloten wordt – een nogal klef einde, dat toch overtuigt omdat het gaat om een ‘verlangen’ dat tot een halt komt. Krakauer laat zijn boek eindigen met een zelfportret van Chris; sterk vermagerd, maar met een serene blik in zijn ogen. Ook een beeld van thuiskomen, van zielsrust.

Film en boek blijven daarmee binnen het paradigma van de romantiek, of beter: binnen onze eenentwintigste-eeuwse invulling daarvan, die ervan uitgaat dat het verlangen vervulbaar is. ‘Seismografe’ Edelkoort is zelf overigens ook een nomade. ‘Ik ben altijd ergens anders,’ zei ze over haar reizende bestaan. Romantiek ten top.

© Liesbeth Eugelink

Landschap #1

Ik wil nog even verder denken over het landschap, omdat het landschap, ‘de natuur’, in de VS van zo’n wezenlijk andere orde lijkt dan in Europa. Om te beginnen zijn de verhoudingen heel anders. Alles is veel groter, en van de weeromstuit ben jij zelf veel kleiner. Dat inzicht wordt je al ingepeperd als je urenlang boven het eindeloze land vliegt. Je denkt dat je er bent als je de Atlantische Oceaan eenmaal overgestoken bent, maar dan zit je pas op de helft, dan moet je nog helemaal van de oost- naar de westkust.

Tijdens het rijden treft de grootsheid van het landschap je nog meer. In Europa blijf je altijd het gevoel houden dat je ergens naartoe rijdt, dat je aankomt. Wat ook zo is. Twee, drie dagen over autobanen tuffen is lang, maar dan ben je wel in Dubrovnik in het uiterst zuidelijke puntje van Kroatië, of in Granada, Zuid-Spanje. Je hebt de grenzen van Europa bereikt, kunt daar overheen. Het is allemaal: behapbaar.

In de VS, dat stukje Californië althans wat ik ervan gezien heb, had ik dat gevoel niet. Eenmaal vertrokken uit San Francisco en rijdend op de Coastal Highway richting het zuiden, wilde ik aanvankelijk meteen rechtsomkeert maken. ‘Wat is dit land ontmoedigend groot. Waar moet ik in godsnaam beginnen met het “begrijpen” ervan?’ Totdat ik me realiseerde dat ik nu eindelijk in de praktijk kon brengen wat ik geleerd heb voor de beeldbuis, kijkend naar Amerikaanse roadmovies: je moet je aan het moment overgeven, aan dat samengebalde punt van rijden en stilstand. Je moet helemaal opgaan in dat beeld van die gele streep op de zinderende grijze weg die zich eindeloos voor je uitstrekt en die tegelijkertijd alleen maar dáár is waar jij bent. Heel veel anders is er niet te doen. Er zijn geen dorpjes, geen steden om de tien, twintig kilometer; geen heuvel, geen bocht, geen informatieborden langs de kant van de weg die vertellen wat je ziet zoals op het Europese vasteland.

Dit lijkt een open deur; iedereen die in Amerika geweest, herkent die ervaring. Maar toch is het een belangrijk inzicht, want het maakt ook duidelijk dat het Sublieme, dat klassieke, en voor de Europese kunst- en natuurbeschouwing oh zo belangrijke begrip, per se een Europese vinding is. In de ervaring van het sublieme gaat het weliswaar ook om de angst voor vernietiging die genot opwekt, maar het is net of daarin toch de menselijke maat gehandhaafd blijft; er is altijd nog een ‘ik’ dat de ‘delightful horor’, zoals de Ierse filosoof Edmund Burke (1729-1797) het sublieme omschreef in zijn Enquiry (1757), kan ervaren. Het sublieme landschap gaat nergens werkelijk je pet te boven. Het Amerikaanse landschap daarentegen gaat voortdurend je pet te boven; het verheft je bestaan niet, het ontkent dat bestaan alleen maar en is daarin uitermate verontrustend.

© Liesbeth Eugelink

Het paradijs #2

Mijn eigen kleine paradijs op dit moment: Sand Dollar Beach aan de Pacific in Californië, aan het eind van de middag, als de zon de bergen in een zachte gouden gloed wikkelt en een fijne nevel overal de scherpe randjes van afhaalt, terwijl een aantal surfers zich in het steenkoude water wagen op zoek naar ‘hun’ golf van die dag – surfen is heel erg zen heb ik me laten vertellen. En dan moet je je daar een sneeuwwitte meeuw bij voorstellen, die met een scheef koppie uiterst geduldig al je bewegingen volgt (‘Stukje brood!’ ‘Hapje!’). ‘Sand Dollar Beach’, een strand dat zijn naam ontleent aan de groene jade die je vindt waar je bij zit.

Er zijn gelukkig landschappen die onze verlorenheid zo in het kwadraat weerspiegelen en vergroten dat we er in verdwijnen. Een merkwaardig troostrijk gebeuren.

Mooi citaat uit Komrij’s gedicht ‘Gehavend’ (in de bundel Spaans benauwd):
Als ik hem aankijk raak ik in paniek. Wie ben jij schelp? Waar ken ik je toch van?’